Voorvoegingsverliezen van de moeder kunnen worden verrekend met latere winsten, als geen sprake meer is van een fiscale eenheid vanwege ontbinding en vereffening van de enige dochter. Volgens de rechtbank heeft de wetgever bewust afgezien van een beperking in dit geval.
Een houdstermaatschappij was gevoegd in een fiscale eenheid met een aantal dochtermaatschappijen, welke ultimo 2005 over voorvoegingsverliezen beschikte. Per 1 augustus 2006 was de houdster weer zelfstandig belastingplichtig. Vervolgens verwierf zij aandelen in een bv, waarmee zij per september 2006 werd gevoegd in een fiscale eenheid. In december 2008 werd de bv ontbonden en kwam ook een einde aan deze fiscale eenheid. Toen de houdster in de aangiften vennootschap de belastbare winsten van 2009 en 2010 geheel verrekende met de voorvoegingsverliezen, steigerde de inspecteur. Op grond van artikel 15ae dan wel artikel 15ag van de Wet vpb was dit volgens hem niet mogelijk. De rechtbank oordeelde echter dat artikel 15ae over de verrekening van voorvoegingsverliezen spreekt van ‘de belastbare winst van een fiscale eenheid’. Omdat er in 2009 en 2010 geen sprake was van een fiscale eenheid, was deze bepaling dus niet van toepassing. Dat deze bepaling overeen komt met de oude veertiende standaardvoorwaarde, maakte deze conclusie niet anders. De beperking hierin van verrekening van voorvoegingsverliezen in het geval de enige dochter was ontbonden en vereffend, was in de wettelijke bepaling niet overgenomen. Dat was een bewuste keuze van de wetgever, aldus de rechtbank. Ook artikel 15ag, over de verrekening van voorvoegingsverliezen van de moeder na het ontvoegingstijdstip, was hier niet van toepassing. Omdat de laatste fiscale eenheid was beëindigd door ontbinding en vereffening van de dochter was van ontvoeging van de moedermaatschappij geen sprake.
Wet: artikel 15ae, lid 1 onder a en lid 2, artikel 15ag Wet Vpb Meer informatie: Rechtbank Den Haag, 23 december 2014 (gepubliceerd 2 maart 2015), ECLI:NL:RBDHA:2014:16668
0 Reacties