De Hoge Raad heeft bepaald dat de bedrijfsopvolgingsfaciliteit (BOF) terecht een onderscheid maakt tussen het belasten van ondernemingsvermogen en het belasten van privévermogen. De BOF is hiermee niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Een erfgenaam had bezwaar gemaakt tegen het onderscheid tussen privévermogen en ondernemingsvermogen. De Rechtbank Breda gaf hem gelijk, maar in hoger beroep vond het gerechtshof in Den Bosch het onderscheid wel terecht. Met de uitspraak van de Hoge Raad is nu dus een einde gekomen aan die onzekerheid.
Redelijke rechtvaardiging ongelijke behandeling In zijn arrest oordeelde de Hoge Raad dat een ongelijke behandeling niet was toegestaan als er geen sprake was van een redelijke en objectieve rechtvaardiging voor de ongelijke behandeling. De wetgever had daarbij een ruime beoordelingsvrijheid. Het verkrijgen van ondernemingsvermogen en het verkrijgen van niet-ondernemingsvermogen beschouwde de Hoge Raad als gelijke gevallen. Er moest een goede reden zijn om deze gelijke gevallen verschillend te behandelen. Uit de wetshistorie bleek dat de bedrijfsopvolgingsfaciliteit in het leven was geroepen om de continuïteit van ondernemingen niet in gevaar te brengen bij de verkrijging van ondernemingsvermogen. Daarnaast was de regeling bedoeld om het ondernemerschap te stimuleren. Volgens de Hoge Raad was dat voldoende om de verkrijging van ondernemingsvermogen anders te behandelen. De hoogte van het vrijstellingspercentage maakte daarbij niet uit. De regeling is dus niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Bron: BV Rendement en Hoge Raad, 22 november 2013, ECLI (verkort): 1206
Foto by jakeliefer under CC BY 2.0
0 Reacties