De staatssecretaris van Financiën lijkt eindelijk te zijn omgegaan inzake de interpretatie van het begrip bouwterrein als bedoeld in de btw-richtlijn in relatie tot datzelfde begrip in art. 11, lid 4 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de wet).
Op basis van art. 12, lid 3 van de btw-richtlijn is een bouwterrein een door een lidstaat als zodanig omschreven al dan niet bouwrijp gemaakt terrein. In art. 11. lid 4 van de wet gaat het om onbebouwde grond waarbij aan een van de volgende voorwaarden dient te zijn voldaan:
Omdat de richtlijnbepaling spreekt van al dan niet bouwrijp gemaakte terreinen, werden in de praktijk de eerste drie voorwaarden uit onze wet voor strijdig met de richtlijn gehouden, waardoor een belastingplichtige zich rechtstreeks kan beroepen op de richtlijn en voorbij kon gaan aan de bewerkingen of voorzieningen aan de grond.
Rechtbank Zeeland had in haar uitspraak van 17 december 2015 reeds de samenloopvrijstelling van art. 15, lid 1, onderdeel a van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: WBR) rechtstreeks toegepast, hoewel de staatssecretaris zijn standpunt, dat de vrijstelling niet mogelijk was op grond van genoemde bepaling, reeds eerder heeft geventileerd in zijn vastgoedbesluit uit 2013.
Op dit standpunt is in de praktijk veel kritiek uitgeoefend. De staatssecretaris had overigens wel aangegeven van mening te zijn dat de vrijstelling met een beroep op de hardheidsclausule kon worden aangevraagd.
Het heeft er de schijn van dat hij nu toch wel heeft ingezien dat het niet zo kan zijn dat het Nederlandse begrip bouwterrein een engere betekenis heeft dan hetzelfde begrip in de btw-richtlijn.
De staatssecretaris geeft in een nieuw besluit van 2 juni 2016 aan dat hij berust in de uitspraak van de Rechtbank Zeeland/West Brabant. Hij keurt met ingang van 17 december 2015 goed, dat de samenloopvrijstelling direct kan worden toegepast op de verkrijging van een bouwterrein wanneer dat voldoet aan de definitie uit de btw-richtlijn. Hij verbindt er wel drie voorwaarden aan.
Het siert de staatssecretaris dat hij zich de kritiek uit de praktijk eindelijk heeft aangetrokken, nadat hij eerst heeft volhard in zijn eigengereide en formalistische standpunt. De praktijk ging er al langer op haar eigen wijze mee om. Veel inspecteurs waren openlijk burgerlijk ongehoorzaam en honoreerden een rechtstreeks beroep op de samenloopvrijstelling. Er zijn collegae die van mening zijn dat het nieuwe besluit slechts om de samenloopvrijstelling van de WBR en niet om de twee begrippen bouwterrein gaat. Wellicht kan in het belastingplan 2017 op dit punt meer duidelijkheid worden geschapen.
0 Comments