Volgens de Hoge Raad kan een moedermaatschappij valutaverliezen, die het gevolg zijn van een interne reorganisatie, op een buitenlandse deelneming ten laste brengen van haar winst. Dit kan door een beroep op het arrest Groupe Steria, waarbij een individueel voordeel niet mag worden beperkt tot binnenlandse situaties, maar ook in grensoverschrijdende situaties moet worden toegekend.
Een valutaverlies dat voortkomt uit een deelneming valt eigenlijk onder de deelnemingsvrijstelling en wordt niet bij de winstbepaling in aanmerking genomen. Tijdens het Deutsche Shell-arrest in 2014 zag Hof Den Haag echter geen reden om een onderscheid te maken tussen een vaste inrichting en deelnemingen en oordeelde dat de valutaverliezen van de winst afgetrokken konden worden. Omdat de aftrek van de valutaverliezen bij de fiscale eenheid nergens anders tot uitdrukking kon komen, moest de fiscus de aftrek van de valutaverliezen toestaan.
Advocaat-Generaal (A-G) Wattel heeft echter in 2015 geconcludeerd dat een valutaverlies op een deelneming onder de Nederlandse deelnemingsvrijstelling valt en dus dat het verlies niet aftrekbaar is. De Hoge Raad kwam daarentegen op 8 juli 2016 tot het oordeel dat men in dit geval beroep zou kunnen doen op het arrest Groupe Steria. De Hoge Raad de volgende prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie:
Bron: Poulina, Giniraynha. "Valutaverliezen Aftrekbaar Op Grond Van Groupe Stéria?" Taxence. July 12, 2016. Accessed July 26, 2016.
0 Comments