De Hoge Raad stelt op 8 juli 2016 dat de omstandigheid dat mogelijk fiscale redenen een rol speelden in de keuze tussen financieren met eigen en vreemd vermogen niet van belang zijn bij de beoordeling van de zakelijkheid. De Hoge Raad stelt tevens een prejudiciƫle vraag aan het Europese Hof van Justitie. Hiermee zet de Hoge Raad vraagtekens bij de renteaftrekbeperking in het geval van winstdrainage.
Een Nederlandse houdstermaatschappij die behoorde tot een Zweeds concern was betrokken bij het van de beurs halen van een Italiaans vennootschap. Nog een Italiaans vennootschap werd opgericht en de Nederlandse houdster financierde hierin een belang met een concernlening. Op grond van de antiwinstdrainage weigerde de Belastingdienst aftrek van de betaalde financieringsrente. De Hoge raad vond echter dat er door de Belastingdienst te veel waarde werd gehecht aan de mogelijkheid dat de keuze tussen eigen en vreemd vermogen werd gemaakt vanuit fiscale motieven.
De Hoge Raad stelt een prejudiciƫle vraag aan het Europese Hof van Justitie waarbij beroep wordt gedaan op de vrijheid van de belastingplichtige in zijn keuze voor het financieren van een vennootschap. De Hoge Raad houdt iedere verdere beslissing aan en schorst het geding totdat het Hof van Justitie naar aanleiding van het verzoek uitspraak heeft gedaan.
Bron: Latour, Remco. "Anti-wistdrainage renteafstrekbeperking onder druk" Taxence. July 11, 2016. Accessed July 26, 2016.
0 Comments