Hof Amsterdam heeft in navolging van het EU-Hof in drie verschillende zaken beslist dat het Nederlandse fiscale-eenheidsregime in strijd is met de vrijheid van vestiging. Er bestaat namelijk geen rechtvaardigingsgrond voor het verschil in behandeling als het gaat om een geheel binnenlandse situatie of een situatie waarin een van de ondernemingen in een andere lidstaat is gevestigd. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft op 12 juni 2014 naar aanleiding van prejudiciƫle vragen van Hof Amsterdam over grensoverschrijdende fiscale eenheid uitspraak gedaan in drie verschillende zaken. Het betrof een in Nederland gevestigde moedermaatschappij met in Nederland gevestigde kleindochtervennootschappen. De tussenhoudster was gevestigd in Duitsland en had geen vaste inrichting in Nederland. In de andere twee zaken ging het om twee in Nederland gevestigde zustervennootschappen met een in het buitenland gevestigde moedervennootschap die geen vaste inrichting had in Nederland. De Nederlandse fiscus had in al deze situaties de vorming van een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting geweigerd. Het EU-Hof besliste dat het Nederlandse f.e.-regime een beperking vormt van de vrijheid van vestiging. Een moedervennootschap zou immers in een binnenlandse situatie met haar binnenlandse dochter-/zustervennootschappen een fiscale eenheid kunnen vormen, maar dit is niet mogelijk als de moeder in een andere EU-lidstaat is gevestigd.
Grensoverschrijdende fiscale eenheid
Hof Amsterdam heeft nu einduitspraak gedaan in deze zaken en is het met het EU-Hof eens dat er in deze gevallen sprake is van een verboden beperking. Volgens het hof vormt het fiscale coherentiebeginsel weliswaar een rechtvaardigingsgrond, namelijk voor zover bij de moeder van de fiscale eenheid geen liquidatie- en financieringsverliezen kunnen ontstaan ter zake van gevoegde (achter)(klein)dochters. Maar in deze gevallen konden dergelijke Nederlandse verliezen niet optreden en dus vormt de coherentie van de regeling geen rechtvaardigingsgrond. De Nederlandse regeling gaat dus verder dan noodzakelijk is om die coherentie te behouden en is om die reden disproportioneel. Het eindoordeel luidde dan ook dat Nederland fiscale eenheden tussen vennootschappen die in Nederland zijn gevestigd moet toestaan, ook al is de verbindende vennootschap gevestigd in een andere EU-lidstaat.
Meer informatie: Gerechtshof Amsterdam, 11 december 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:5184,ECLI:NL:GHAMS:2014:5185
0 Comments