Wanneer eenmaal is verklaard dat de factuur betaald is, is er daarna geen recht meer op teruggaaf van btw. Dit oordeelde hof Den Haag.
De belanghebbende in deze zaak is een fotograaf. In 2009 levert hij apparatuur voor circa € 100.000, inclusief € 15.534 aan btw, aan de onderneming van zijn echtgenote. Naar aanleiding van een boekenonderzoek legt de inspecteur een btw-naheffingsaanslag op. Het hof vermindert deze btw-naheffingsaanslag met € 15.534, omdat de fotograaf de btw voor de levering van de apparatuur volgens het hof heeft aangegeven en voldaan. De onderneming van de echtgenote gaat echter failliet, waardoor belanghebbende in 2014 om teruggaaf van de btw verzoekt. De inspecteur weigert echter om de btw terug te betalen.
Hof Den Haag oordeelt dat belanghebbende geen recht heeft op teruggaaf van de btw. Volgens het hof heeft hij namelijk in de zitting verklaard dat de factuur wel door de onderneming van de echtgenote betaald is. Dat daarna een creditfactuur is uitgereikt, waaraan geen gevolg is gegeven, in de zin dat echtgenote de geleverde goederen heeft teruggegeven en belanghebbende de koopprijs heeft terugbetaald, acht het hof niet van belang. Om in aanmerking te komen voor teruggaaf, moet er sprake zijn van een factuur die niet betaald is en dat is volgens hof Den Haag niet het geval. Het gelijk is aan de inspecteur.
Daarnaast oordeelt de Hoge Raad dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden.
Bron: ECLI:NL:HR:2017:3045 (Hoge Raad December 01, 2017).
0 Comments