Een bv heeft op 1 januari 2008 een rekening-courantvordering van € 990.500 op haar dochtermaatschappij. In 2008 resteert er echter nog maar een vordering van € 408.500. In de vpb aangifte voor 2008 is de vordering afgewaardeerd naar nihil.
Deze afwaardering van de vordering accepteert de inspecteur niet, omdat het volgens hem een onzakelijke lening betreft. Dit betekent dat het afwaarderingsverlies niet ten laste van de belastbare winst kan worden gebracht.
Rechtbank Gelderland is het echter niet met de inspecteur eens en oordeelt dat er geen sprake is van een onzakelijke lening. Dit komt doordat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat het debiteurenrisico bij het verstrekken van de lening zodanig was dat een onafhankelijke derde niet bereid zou zijn geweest om tegen een vaste vergoeding dezelfde lening aan de bv te verstrekken. De rechtbank wijst erop dat de bv in 2008 € 600.000 afgelost heeft op het rekening-courantkrediet en er contacten met de Fortisbank zijn geweest m.b.t. investeringen in de werkmaatschappijen. Dat de bv geen aflossingsschema met haar dochtermaatschappij is overeengekomen, is niet van belang, omdat het karakter van een rekening-courantkrediet met zich brengt dat zo’n schema niet wordt vastgelegd. Ook het feit dat de geldverstrekking niet schriftelijk is vastgelegd, acht de rechtbank niet van belang. Het beroep van eiseres tegen de aanslag vpb 2008 is dus gegrond.
Bron: ECLI:NL:RBGEL:2017:6728 (Rechtbank Gelderland, 28 December 2017).
0 Comments