Het komt regelmatig voor dat een ondernemer geconfronteerd wordt met een debiteur die niet in staat of bereid is om zijn vordering wegens verrichte leveringen of diensten te voldoen.
Vóór 2018 moest de ondernemer een separaat verzoek om teruggaaf van afgedragen maar niet ontvangen btw indienen. Dat verzoek was gebonden aan het tijdstip waarop kwam vast te staan dat een vordering inderdaad niet meer inbaar was.
Er is heel wat jurisprudentie ontstaan over dit tijdstip. De belastingdienst weigerde vaak te voldoen aan het verzoek om teruggaaf wanneer het te vroeg of te laat was ingediend.
In 2018 is een nieuwe regeling ingegaan die de teruggaaf van btw wegens oninbaarheid aanmerkelijk heeft versoepeld.
Let op: de regeling geldt alleen voor ondernemers die het factuurstelsel moeten volgen. Ondernemers die het kasstelsel volgen, hebben nooit het probleem dat ze wel btw moeten afdragen terwijl ze deze nog niet geïnd hebben. Ondernemers die het factuurstelsel volgen, hebben dit probleem wel. Ook al is de btw (nog) niet ontvangen, de ondernemer dient de op – een factuur in rekening gebrachte btw op aangifte te verantwoorden en voldoen aan de belastingdienst.
Vanaf 2018 kan de ondernemer de btw terugvragen zodra zeker is dat de vordering oninbaar is. De vordering wordt in ieder geval als oninbaar beschouwd uiterlijk 1 jaar na de uiterste betaaldatum die met de klant is afgesproken. Als er geen betalingstermijn is vastgelegd, dan geldt de wettelijke betalingstermijn van 30 dagen nadat de factuur is ontvangen.
In de nieuwe regeling hoeft ook geen separaat verzoek om teruggaaf aan de inspecteur te worden gericht. Het btw bedrag dat teruggevraagd wordt, wordt in de aangifte verwerkt over het tijdvak waarin de 1 jaarstermijn is verstreken of waarin duidelijk is geworden dat de factuur oninbaar is. In rubriek 1a of 1b van de aangifte omzetbelasting kan de omzet van de oninbare vordering in mindering worden gebracht dan wel kan een negatieve omzet worden verantwoord.
0 Comments